De vergeten frontlinie: de Communistische Partij van China in de oorlog tegen Japan

Tachtig jaar na de Japanse capitulatie woedt een nieuw soort strijd: die om het geheugen. Terwijl China in september zijn overwinning herdacht, begonnen in westerse media analyses te verschijnen die de rol van de Communistische Partij van China (CPC) in de oorlog minimaliseerden. Soms werd zelfs gesuggereerd dat China nauwelijks iets heeft bijgedragen aan de geallieerde overwinning. Het discours wankelt niet alleen historisch, het toont ook aan hoe de geopolitiek van vandaag het verleden herschrijft.

Vrouwen in de guerilla Foto: China Daily disclaimer

Jan Reyniers

Toen in 1937 de eerste Japanse troepen het Noorden van het land binnenvielen, begon voor China een nachtmerrie die acht jaar duurde. Op het moment dat de oorlog in Europa nog moest beginnen, waren er in China al miljoenen doden gevallen. Acht jaar later stond de balans op 20 miljoen slachtoffers en 100 miljoen ontheemden—een menselijke catastrofe van onvoorstelbare proporties. Dat fundamentele gegeven is vandaag in veel westerse analyses amper terug te vinden. Sterker nog: het debat gaat vaak niet over China’s offers, maar over de vraag of de CPC überhaupt wel heeft deelgenomen aan de gevechten.

De mythe van een passieve CPC

Vóór 1937 voerde Chiang Kai-shek, de leider van de Kwomintang (KMT) een verbeten strijd om de communistische beweging te vernietigen. Een gezamenlijke strijd van nationalisten en communistren tegen Japan leek dan ook erg onwaarschijnlijk. In Chiangs ogen vormden Mao Zedong en zijn aanhang een grotere bedreiging voor China dan het Japanse keizerrijk. Chiang moest in Xi’an eerst onder dwang worden gezet na een ontvoering (door een van zijn eigen generaals) om een verenigd anti-Japans front te aanvaarden.

Critici als de Franse journalist Pierre Haski en de voormalige adviseur van Donald Trump, Steve Bannon, herhalen tegenwoordig met enthousiasme de oude Koude Oorlog-lezing van de feiten. Volgens hen zou de Communistische Partij van China (CPC) de oorlog hebben gebruikt om vooral zichzelf te versterken, en dat terwijl de KMT het zware werk deed. Het groeiende aantal communistische strijders – van 40.000 in 1937 tot meer dan 900.000 in 1945 – wordt daarbij aangehaald als bewijs van CPC-opportunisme.

Die redenering negeert echter de fundamentele realiteit van de Chinese oorlogvoering: de KMT vocht in de steden, de CPC vocht op het platteland, waar het grootste deel van de bevolking leefde. In die uitgestrekte regio’s waren conventionele legers niet effectief. De CPC, diep verankerd in lokale gemeenschappen, kon daar iets realiseren wat de KMT nooit is gelukt: de massamobilisatie van miljoenen boeren.

Een front dat de Japanners nooit onder controle kregen

Al vroeg in de oorlog organiseerde de CPC in de door Japan bezette zones een parallel bestuur, zowel op administratief, als op militair en economisch vlak. Communistische netwerken verzamelden inlichtingen, trainden soldaten, verzorgden sabotage en boden de dorpen bescherming. Deze ‘autonome’ gebieden functioneerden als uitvalsbasis voor een guerrillabeweging waar de Japanners geen vat op kregen.

Het strategisch effect van dat lokale verzet was enorm: minstens 600.000 Japanse soldaten moesten in China blijven, gebonden aan een front dat ze nooit konden pacificeren. Een leger dat vastzat in China, kon niet naar Birma, niet naar de Pacific en niet naar de grens met de Sovjet-Unie.

CPC-operaties maakten het verschil

Het (meest) bekende ‘Offensief van de Honderd Regimenten’ in 1940, was een grootschalige communistische aanval in China tegen de Japanse bezettingsmacht. Hij werd geleid door generaal Peng Dehuai en omvatte talrijke eenheden van het Achtste Volksleger. Doel was vooral het saboteren van spoorwegen en communicatielijnen die cruciaal waren voor de Japanse militaire logistiek. Aanvankelijk boekten de Chinezen aanzienlijke successen en verstoorden ze het Japanse transportnetwerk grondig. De Japanse reactie was echter hard, met zware tegenaanvallen en wreedheden tegen de burgerbevolking. Strategisch had het offensief een beperkt militair effect, maar het toonde wel de slagkracht van de communistische troepen en versterkte hun politieke positie.

Daarnaast was ook nog de ‘Tunneloorlog’ in Hebei (1942–1945). In tientallen districten groeven CPC-milities ondergrondse netwerken van gangen, schuilplaatsen en opslagplaatsen. Deze tunnels lieten guerrillagroepen toe om hinderlagen te leggen, wapens te verbergen en zich onzichtbaar te verplaatsen. Voor Japan werd de regio een labyrint waar geen enkel garnizoen zich ooit veilig voelde.

Onder leiding van Nie Rongzhen bouwde de CPC in de driehoek Beijing–Shanxi–Hebei (zo’n 500.000 km2) een zone uit met eigen scholen, ziekenhuizen, rechtbanken, productiecoöperaties en zelfs kleine wapenwerkplaatsen. Ondanks voortdurende Japanse zuiveringsoperaties, slaagde de CPC erin om vanuit de Jin-Cha-Ji-basis (1939–1943) een embryonaal, maar stabiel bestuur te leiden voor meer dan 25 miljoen burgers.

Japan van zijn kant probeerde het verzet uit te roeien met de zogenaamde ‘3-all-operaties’ (kill all, loot all, burn all). De CPC antwoordde met een campagne van permanente sabotage. In sommige maanden (1943–1944) werd meer dan 1.000 kilometer spoorlijn beschadigd of vernietigd. De Japanse logistiek in Noord-China stortte dan ook gedeeltelijk in. Konvooien deden plots dagen over trajecten die vroeger uren kostten.

Lang voor de Amerikaanse ‘Flying Tigers’ arriveerden, liep een deel van de Sovjetsteun richting China via de westelijke provincie Xinjiang. Communistische eenheden bewaakten delen van deze routes en dwongen Japan tot voorzichtigheid in gebieden waar het anders misschien zou binnengevallen zijn.

Al deze voorbeelden tonen aan dat het communistische verzet geen randfenomeen was, maar een front dat de oorlog vertraagde, versplinterde en voor Japan onwinbaar maakte.

Dreigende burgeroorlog

Naast het verzet in de bezette zones waren er ook nog de ‘open veldslagen’ tussen het Japanse leger en het Chinese eenheidsleger. Zowel de KMT als de CPC vochten daarin mee en deelden de grote verliezen. Beide wisten echter ook dat na de overwinning op Japan er een nieuwe burgeroorlog dreigde. Die latere politieke strijd (1945-1949), die uitmondde in de overwinning van Mao Zedong, mag de geschiedenis van de oorlog echter niet retroactief herschrijven. De CPC heeft van bij het begin van de Japanse invasie bewust gekozen voor de confrontatie met het keizelijke leger en betaalde daarvoor een hoge prijs. De CPC-guerrilla verzwakte de Japanse controle, ondermijnde hun logistiek en demoraliseerde garnizoenen. De KMT voerde ondertussen ook conventionele veldslagen in steden als Shanghai, Wuhan en Changsha. Een correcte weergave van de historische feiten moet dan ook luiden dat beide Chinese hoofdrolspelers een tweeledig Chinees front organiseerden dat de Japanse oorlogsmachine zwaar belastte.

Eigen inkleuring

Het klopt dat de CPC bij de viering van 80 jaar overwinning op het Japanse keizerrijk een eigen, (meer) heroïsche interpretatie naar voren bracht over de leidende rol die de CPC had bij de overwinning van “het nationaal verenigd front tegen Japan”. Of de CPC daarbij een ‘leidende rol’ speelde is mogelijk, al is die uitspraak ongetwijfeld gekleurd door haar eigen politieke analyses (en belangen) van vandaag. Hetzelfde geldt, en allicht nog meer, voor de rechts-conservatieve versies die Haski en Bannon opdiepen. Hun discours dat het communistische China zich ‘gespaard’ zou hebben, past in een bredere tendens om de niet-westerse bijdragen aan de geallieerde overwinning te minimaliseren. Voor een deel van de hedendaagse publieke opinie redde de VS Europa vrijwel alleen. Over de miljoenen Russische doden reppen ze met geen woord meer.

Een vergelijkbaar mechanisme dreigt nu de Aziatische oorlogsgeschiedenis te vervormen. Wie de rol van de CPC ontkent, ontkent de inzet van miljoenen Chinese burgers, boeren, milities en soldaten die in onherbergzame gebieden vochten waar het keizerlijke Japan nooit vat op kreeg.

De coalitie die nazi-Duitsland en het keizerlijk Japan versloeg, was heterogeen en zat vol onderlinge spanningen. Dat maakt haar geschiedenis complex, maar niet minder feitelijk.
China — arm, verdeeld en slecht bewapend — droeg een onevenredige last.
Het land vocht langer dan wie dan ook, verloor meer burgers dan wie dan ook, en hield een aanzienlijk deel van het Japanse leger gebonden. Dat erkennen is geen politieke keuze, maar een historische verantwoordelijkheid.

Over de auteur:
Jan Reyniers studeerde Germaanse filologie in Antwerpen. Hij was enkele jaren actief als leraar en freelance journalist tot hij zijn ware roeping vond als vertaler en redacteur bij de uitgeverij EPO. Hij vertaalde en redigeerde er hoofdzakelijk de ‘grote linkse Amerikanen’. In 2019 waagde hij zich aan een historische roman Kleine mensen, Grote Oorlogen (EPO), waarvoor hij inspiratie vond in de arbeidersgeschiedenis van zijn ouders en grootouders. Daarnaast schrijft en vertaalt hij artikels voor De Wereld Morgen, Lava, en recent ook voor Chinasquare.

Meer over de recente Japanse provocaties tegenover China hier