China als Afrika’s Industriële Motor

Van “Hopeloos Continent” tot “Aspiring Africa”

Aan het begin van deze eeuw kampten de meeste Afrikaanse landen nog met zwakke overheidsstructuren, lage technologische capaciteiten en een fragiele sociale samenhang. Afrika leek toen het minst waarschijnlijke continent om een moderne industriële basis op te bouwen. In 2000 betitelde The Economist het continent nog als ‘hopeloos’. Ruim een decennium later sierde ‘Africa Rising’ de cover van het tijdschrift. In 2013 sprak het al van een “Aspiring Africa”. Het Zwarte Continent durft het eindelijk aan concrete aspiraties uit te spreken.

(A worker assembles an electric minibus at a factory in Addis Ababa, capital of Ethiopia, March 6, 2024.
Foto: Xinhua/Michael Teweld disclaimer

Jan Reyniers

Vandaag maakt Afrika deel uit van het ‘Global South’ dat zich (opnieuw) industrialiseert. Het zet daarbij onverwachte stappen. Rwanda produceert smartphones. Nigeria, Ghana en Oeganda bouwen assemblagefabrieken voor elektrische voertuigen. Overal ontstaan industriële clusters die kort geleden nog ondenkbaar waren. De traditionele rol van Afrika als economische ‘periferie’ lijkt voorbij. De belangrijkste motor achter deze ontwikkeling komt uit een voor de meeste Westerlingen onverwachte hoek: China.

Het failliet van de de westerse recepten

Waar het Westen decennialang neoliberale hervormingen als voorwaarde voor hulp doordrukte, kiest Beijing voor een andere aanpak: fysieke investeringen, industrialisatie en stabiliteit. Met andere woorden: wanneer Afrikaanse staten te zwak zijn om de voorwaarden voor hun industrialisatie zelf te creëren, kan de Chinese staatscapaciteit dat gat tijdelijk vullen. Het resultaat is een industriële impuls die Afrika vanuit zichzelf moeilijk had kunnen genereren.

Om dat verschil te begrijpen, moet je terug naar de jaren tachtig en negentig. Op dat moment hadden de Afrikaanse landen een grote behoefte aan sterke regeringen om een industriepolitiek te kunnen voeren. Uitgerekend toen kregen ze van het Westen te horen dat de staatsinvloed moest worden teruggedrongen. De structurele aanpassingsprogramma’s (SAP’s) die het IMF en de Wereldbank de meeste Afrikaanse landen oplegden, waren gestoeld op neoliberale ideeën. Het IMF ging ervan uit dat ‘de markten’ alleen maar vlot konden functioneren als de regeringen zich beperkten tot de rol van scheidsrechter. Via opgelegde SAP’s werden staatsbedrijven geprivatiseerd, importtarieven verlaagd, sociale uitgaven geschrapt en de ambtenarij afgeslankt. Zelfs voor landen met robuuste instellingen was deze ‘shocktherapie’ moeilijk. Voor Afrikaanse staten, waar slechts twee procent van de bevolking voor de overheid werkte (tegen acht procent in rijke landen), was ze desastreus.

Essentiële publieke functies vielen weg. Onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur verzwakten, politieke instabiliteit nam toe, en sommige staten belandden in een spiraal van opstanden, rebellengroepen en burgeroorlogen. De economische schade was immens. Jongere industrieën stortten in onder de druk van goedkope import, want na de liberalisering konden de lokale producenten niet (meer) op tegen de wereldmarkt.

Senegal verloor een derde van zijn industriële banen, Oeganda’s industrie kromp met tientallen procenten. Heel Sub-Sahara Afrika kende een negatieve inkomensgroei. Het continent had een sterke staat nodig om de industrialisatie te begeleiden, maar diezelfde staat werd door het Westen tot op het bot teruggesneden.

China’s strategische visie op ontwikkeling

Om te industrialiseren zijn stabiel beleid, energie, transport, geschoolde arbeid en kapitaal nodig. Veel Afrikaanse landen hadden geen van deze ingrediënten. Zonder elektriciteit kan een fabriek niet draaien. Zonder betrouwbare wegen durven buitenlandse kopers geen orders te plaatsen. Zonder opleidingssystemen blijft de productiviteit laag. En zonder coördinatie – het vermogen om vele investeringen tegelijk te organiseren – strandt elk initiatief op een eiland.

Toen China in de jaren 80 zijn eigen industrialisatie op gang bracht, beschikte het wél over die coördinatiefactoren. Veel Afrikaanse landen hadden die echter niet, en kampten bovendien met data-lacunes. De meeste regeringen beschikten niet eens over betrouwbare statistieken om hun beleid te sturen.

All-weather’ benadering

China was een van de eersten om Rwanda weer op weg te helpen nadat er in dat land een genocide had plaatsgevonden. Na een burgeroorlog (1975 – 2002) kreeg Angola geen leningen van de internationale instellingen. Het land kon wél rekenen op Chinese kredietlijnen en technische expertise. Toen Oeganda in een recessie belandde en westerse investeerders zich terugtrokken, vergrootte China juist zijn aanwezigheid. Door deze ‘all-weather’ benadering werden projecten mogelijk die anders nooit van de grond waren gekomen.

Infrastructuur

Infrastructuur was het eerste en meest zichtbare domein waarin China een verschil maakte. Terwijl het Westen focuste op ‘goed bestuur’, wisten Afrikaanse leiders al lang dat er zonder wegen, havens en elektriciteit geen industriële ontwikkeling mogelijk was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat landen als Nigeria, Ethiopië en Kenia een stevige economische groei boekten van zodra de grootschalige Chinese infrastructuurprojecten er waren afgerond. In Lagos werd een moderne haven gebouwd, in Angola werden spoorlijnen heropgebouwd, in Ethiopië en Kenia verschenen nieuwe snelwegen en transmissielijnen. In Guinee werd vorige maand nog de 600km-lange Transguinese spoorweg geopend die ijzererts uit Simandou naar de kusthaven van Morebaya brengt (zie mijn artikel hierover op ChinaSquare). Door al die infrastructuurwerken daalden de transportkosten, werd de logistiek betrouwbaarder en konden/kunnen nieuwe industrieën ontstaan.

Veiligheid

Veiligheid vormt een tweede pijler. In veel Afrikaanse landen was instabiliteit jarenlang een rem voor de economische ontwikkeling. China levert steun aan vredesmissies, traint politie-eenheden en helpt bij het opzetten van commandocentra en waarschuwingssystemen. Chinese technologiebedrijven bouwen cameranetwerken, slimme verkeerssystemen en datacentra om criminaliteit en terrorisme te bestrijden. Zo ontstaan rond industriële parken veilige zones waar fabrieken kunnen draaien en werknemers zich zonder risico kunnen verplaatsen. Dat komt niet alleen investeerders ten goede; het verhoogt ook de dagelijkse veiligheid van de burgers.

Productiecapaciteit

Toch draait het in Afrika’s industriële renaissance niet alleen om wegen en veiligheid. De grote doorbraak zit in de productiecapaciteit die China meebrengt. De Chinese industrie is inmiddels de grootste en meest complete ter wereld. Het land kan vrijwel elk type product maken, van low-tech tot spitstechnologie. De vraag die jaren geleden werd gesteld – of China door zijn dominante economische sterkte de industrialisatie van Afrika niet zou blokkeren – kreeg een verrassend antwoord. In plaats van Afrika te overschaduwen, blijkt de enorme breedte van de Chinese economische impact juist een katalysator voor de Afrikaanse industrialisering.

Watervaleffect

In sectoren waar westerse investeerders nauwelijks belangstelling voor hadden, zetten Chinese bedrijven massaal fabrieken op: textiel in Ethiopië en Kenia, schoenenproductie in Ethiopië, staal en cement in Nigeria en Egypte, petrochemie in Angola en Zuid-Soedan, elektronica in Rwanda, datacentra in Senegal, mijnbouw in Guinee, tegel- en cementproductie voor de bouw in Zuid-Afrika, vlakglasproductie in onder meer Egypte, Nigerië en Tanzanië…. Dat zorgt niet alleen voor productie op Afrikaanse bodem, maar ook voor de opbouw van waardeketens. Zodra één Chinees bedrijf zich vestigt, volgen vaak tientallen toeleveranciers. Het gaat dan om verpakkingsbedrijven, logistieke ondernemers, onderhoudsbedrijven, leerlooierijen, machineleveranciers… Industriële parken – vroeger zelden succesvol gepland door Afrikaanse regeringen – staken de kop op van zodra er Chinese coördinatie, kapitaal en expertise aan werden toegevoegd.

Scholing

Naast dat alles speelt ook de opleiding van arbeidskrachten een doorslaggevende rol. Chinese bedrijven leiden massaal Afrikaanse werknemers op in technische vaardigheden. Dat gaat van textielmachines tot software en van bouwtechnieken tot elektronica. In de loop der jaren daalde het aantal Chinese werknemers in de Afrikaanse fabrieken terwijl het aantal lokale werknemers sterk steeg. Dat duidt op structurele kennisoverdracht. Waar een Chinese arbeidster soms vier keer zoveel machines kan bedienen als een ongetrainde lokale werkster, wordt dat verschil steeds kleiner door systematische training.

Samendromeffect

De combinatie van infrastructuur, veiligheid, industrie en kenniscreatie zorgt zo voor een “crowding-in effect” (samendromeffect). In plaats van lokale bedrijven te verdringen, ontstaan er in de buurt juist nieuwe Afrikaanse ondernemingen. In Nigeria schoten fabrikanten van koelkasten, airconditioners en eenvoudige elektronica uit de grond na samenwerking met Chinese partners. In Ethiopië ontstonden lokale telefoonfabrieken. In Kenia openden voormalige werknemers van Chinese textielfabrieken hun eigen kleine ateliers. De economische aanwezigheid van China creëert dus niet zozeer afhankelijkheid, maar vooral (ook) ondernemerschap.

De aanwezigheid van grote staatsbedrijven heeft nog een ander effect: ze trekken hordes kleinere private Chinese ondernemers mee, die op hun beurt nieuwe markten ontdekken. Toen China een luchthavenproject in Rwanda aannam, volgden tientallen private bedrijven die zich specialiseerden in bouw, afwerking, catering, onderhoud en import. In de telecomsector leidde de vroege komst van Huawei en ZTE tot een bredere digitale piramide waarin ook lokale bedrijven konden opklimmen. In 2019 opende Rwanda zelfs een lokaal smartphone­bedrijf, Mara Group, mede op basis van kennis die via Chinese samenwerking was opgedaan.

Technologische vernieuwing

Het belangrijkste keerpunt is wellicht dat Afrika dankzij China niet blijft steken in laagwaardige productie, maar instapt in de technologieën van de toekomst. Big data, AI, cloud computing, satelliettechnologie en slimme steden — het zijn thema’s die tien jaar geleden nauwelijks in Afrika’s beleidsagenda stonden. Vandaag investeert Zimbabwe in AI-toepassingen, bouwt Senegal nationale datacenters en rolt Zuid-Afrika 5G-netwerken uit samen met Chinese bedrijven. Het is een kans om fasen van industrialisatie over te slaan, net zoals China dat ooit voordeed.

Democratie is niet eetbaar

Het contrast met het vroegere westerse model is scherp. Terwijl westerse beleidskaders zich vanaf de jaren negentig vooral richtten op “intangible investment” (immateriële investeringen) zoals goed bestuur, transparantie en gendergelijkheid, bracht China vooral tastbare economische structuurversterkingen aan. Afrikaanse leiders benadrukken regelmatig dat beide aspecten waardevol zijn, maar dat een continent met hoge werkloosheidscijfers en een lage industrialisatiegraad in de eerste plaats tastbare investeringen nodig heeft. De onlangs overleden Congolese diplomaat, Serge Mombouli, verwoordde het ooit erg kernachtig: “Tangible development means you can see, you can touch … People do not eat democracy”.

Exportmogelijkheden

Nu China zijn markt steeds meer opent voor import uit de minst ontwikkelde landen, ontstaan bovendien nieuwe exportmogelijkheden voor Afrikaanse producenten. Het continent krijgt daarmee niet alleen fabrieken en infrastructuur, maar ook toegang tot een enorme afzetmarkt.

Een nieuwe horizon

De conclusie is opvallend: de jongste industriële golf in Afrika zou vrijwel onmogelijk zijn geweest zonder Chinees kapitaal, technologie, infrastructuur en coördinatie. China fungeert tijdelijk als externe bron van staatscapaciteit – een unieke rol, vooral op deze schaal. Niet alle risico’s zijn verdwenen en de samenwerking is niet vrij van controverse, maar ze verklaart wel waarom Afrika nu stappen zet die decennialang onhaalbaar leken.

Waar Afrika ooit gold als het ‘hopeloze continent’, tekent zich een nieuw toekomstperspectief af. Een regio die lang in de periferie stond, creëert voor het eerst in tijden de voorwaarden voor een eigen, structurele industriële groei. ‘Aspiring Africa’ is geen slogan meer. Het krijgt, mede door Chinese invloed, een steeds concretere invulling.

Bron: Dit artikel is een samenvattende bewerking van: Professor Huang Qixuan, Reinvigorating ‘African Aspiration’ – How China is Driving Africa’s Industrialization, www.beijingculturalreview.substack.com