Is China kapitalistisch?

(recensie) Marc Vandepitte

China kapitalistisch? Als je uitgaat van wat erover gezegd of geschreven wordt, zowel bij rechts als bij links, dan is het doek gevallen over China. Het land zou gecapituleerd hebben en is kapitalistisch geworden, wat de Chinese leiding daar zelf ook over moge beweren. Het is deze praktisch unanieme opvatting die de economisten Rémy Herrera en Zhiming Long in hun boek ‘La Chine est-elle capitaliste?’[i] met verve bestrijden.

China kapitalistisch?

Voor de linkerzijde is de kwestie van het allergrootste belang. Het gaat vooreerst over bijna een kwart van de wereldbevolking en over een van de weinig overgebleven landen die zijn voortgekomen uit een socialistische revolutie. De richting die China uitgaat zal mee bepalend zijn voor de toekomst van deze planeet.

Daarnaast is de inzet ook heel belangrijk voor het publieke debat bij ons. De sociaaleconomische ontwikkeling van China is een indrukwekkend succesverhaal. Op het moment dat het kapitalisme onmiskenbare tekenen van verval vertoont heeft het er alle belang bij om het Chinese succesverhaal als ‘kapitalistisch’ te claimen. Zo kan het nog een veer op zijn eigen hoed steken en kan het ook de tegenkrachten ontmoedigen. Door middel van het neoliberale eenheidsdenken doet men er alles aan om de mensen te overtuigen dat het socialisme geen toekomst heeft. Een ‘socialistisch China’ past niet in die framing.[ii]

’t Is maar hoe je het bekijkt

Zeker, er is een aantal in het oog springende fenomenen die pleiten voor een beoordeling van China als een voorbeeld van kapitalisme: het toenemend aantal miljardairs, consumentisme bij grote lagen van de bevolking, de introductie van heel wat marktmechanismen na 1978, de inplanting van zowat alle grote Westerse bedrijven die van het land een grote kapitalistische werkplek proberen te maken op basis van lage lonen, de presentie van de grootste kapitalistische banken op Chinese bodem en de alomtegenwoordige aanwezigheid van Chinese privéondernemingen op de internationale markten.[iii]

Maar, zo stellen Herrera en Long, als Frankrijk of een ander Westers land alle landbouwgrond en mijnbouw zou collectiviseren; de infrastructuur van het land zou nationaliseren; de sleutelindustrieën in handen van de overheid zou geven; een rigoureuze centrale planning zou instellen; de regering een strikte controle zou uitoefenen op de munt, op alle grote banken en op alle financiële instellingen; de regering ook nauwlettend toezicht zou houden op het gedrag van alle binnenlandse en buitenlandse ondernemingen; en als dat nog niet voldoende was, als er aan de top van politieke piramide een communistische partij zou staan die het geheel superviseert, zouden we in die omstandigheden, zonder belachelijk over te komen, nog spreken van een ‘kapitalistisch’ land? Ongetwijfeld niet. We zouden het wellicht bestempelen als socialistisch of communistisch. Toch is het eigenaardig dat men die labels hardnekkig weigert te gebruiken voor het politiek-economisch systeem dat van kracht is in China.[iv]

Om het Chinese systeem goed te begrijpen en niet te blijven steken in oppervlakkige waarnemingen moet je volgens de auteurs rekening houden met een aantal buitengewone factoren die het land kenmerken. Vooreerst is er de enorm grote hoeveelheid mensen waarover het gaat en de uitgestrektheid en diversiteit van het territorium.

Ook moet je het bekijken vanuit een perspectief van eeuwenlange tijdvakken waarin de natie en de cultuur heeft vorm gekregen. Zo heeft de staat zich gedurende tweeduizend jaar de meerwaarde van de boeren toegeëigend, het privé-initiatief sterk aan banden gelegd en de grote productie-eenheden in staatsmonopolies omgevormd. Gedurende al die eeuwen was er geen sprake van kapitalisme.[v]

Tenslotte moet je de koloniale vernederingen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw en de bijzonder woelige eerste helft van de twintigste eeuw, met drie revoluties en evenveel burgeroorlogen, mee in rekening brengen. Zo heeft de communistische partij tijdens dertig jaar burgeroorlog in ‘bevrijd gebied’ talrijke experimenten gedaan waarin de privésector op serieuze schaal intact werd gelaten om hem te laten concurreren met de nieuwe collectieve productievormen.[vi]

Voorbij de clichés


Vooraleer H&L de kenmerken van het systeem zelf analyseren, rekenen ze af met twee hardnekkige clichés over het succesverhaal van China. Een eerste ruim verspreide cliché is dat de snelle economische groei er pas gekomen is na en dankzij de hervormingen van Deng Xiaoping vanaf 1978. Dat is volstrekt onjuist. In de tien jaren voorafgaand aan die periode kende de economie al een meer dan behoorlijke groei van 6,8 procent, of het dubbele van de VS in die periode.[vii] Als je kijkt naar de investeringen in productiemiddelen (kapitaalstock) en knowhow (onderwijsmiddelen) dan zie je dat de groei in beide periodes ongeveer gelijk is. In de eerste periode was er zelfs een hogere groei op het vlak van Research & Development.[viii]

Een essentieel element om het Chinese succes te verklaren is het landbouwbeleid. China is een van de weinige landen ter wereld dat de toegang tot landbouwgrond verzekerd heeft voor zijn boerenbevolking. Na de revolutie kwamen de landbouwgronden in overheidshanden en kreeg elke boer een stuk land toegewezen. Die maatregel geldt tot op de dag van vandaag.[ix] De landbouwkwestie in China is zo prangend omdat het land bijna 20 procent van de wereldbevolking moet voeden met slechts 7 procent van de vruchtbare landbouwgrond. Om een idee te geven wat dit betekent: in China is er een kwart hectare landbouwgrond per inwoner, in India is dat het dubbele en in de VS 100 maal zoveel.[x]

China is er vrij snel in geslaagd, ondanks de flaters van de Grote Sprong Voorwaarts, om zijn bevolking te voeden. Bovendien werd de gecreëerde meerwaarde van de landbouw ingezet in de industrie en werd op die manier de basis gelegd van een snelle industriële ontwikkeling.[xi] De spectaculaire groei van 9,9 procent in de periode na de hervormingen is maar mogelijk geweest op basis van de inspanningen en realisaties tijdens de eerste dertig jaar van de revolutie.[xii] Al bij al kende het land onder Mao al een indrukwekkende ontwikkeling. Onder zijn leiding verdrievoudigde het inkomen per inwoner terwijl de bevolking bijna verdubbelde.[xiii] De auteurs stippen ook nog aan dat Chinese economie in de beginfase geen “autarkie” was, of een doelbewust terugplooien op zichzelf, maar dat het land gebukt ging onder een embargo van het Westen.[xiv]

Een tweede veel gehoorde cliché stelt dat de spectaculaire groei het natuurlijk en logisch resultaat zou zijn van het opengooien van de economie en van de integratie in de kapitalistische wereldmarkt, meer bepaald vanaf de toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in 2001. Ook die opvatting is niet houdbaar. Lang voor die toetreding kende China al een sterke economische groei: tussen 1961 en 2001 was er een jaarlijkse groei van gemiddeld 8 procent. En zeker, die opening heeft de economie geen windeieren gelegd, maar de groeitoename was allesbehalve spectaculair. In de eerste vijftien jaar na de toetreding was de economische groei slechts iets meer dan 2 procent hoger.[xv]

Het openstellen van de economie t.a.v. het buitenland – handel, investeringen en financiële kapitaalstromen – heeft in veel derdewereldlanden desastreuze gevolgen gehad. In China heeft deze opening succes gekend ze omdat ze onderworpen was aan de binnenlandse behoeften en doelstellingen en omdat ze volledig geïntegreerd was in een solide ontwikkelingsstrategie. Volgens Rémy Herrera en Zhiming Long heeft de Chinese ontwikkelingsstrategie een coherentie die zijn gelijke niet kent in de landen van het Zuiden.[xvi]

Auteur Rémy Herrera (foto Le Média)

Noch communisme noch kapitalisme

Wat gaat er schuil achter het ‘socialisme met Chinese karakteristieken’? Voor de auteurs gaat het zeker niet over communisme in de klassieke betekenis van het woord. Marx en Engels begrepen communisme als de afschaffing van loonarbeid, het verdwijnen van de staat en het zelfbestuur van producenten. Daar staat het huidige China niet, net zoals dat nooit het geval is geweest bij landen van het ‘reëel bestaande socialisme’. In China is dit minder het gevolg geweest van een ideologische keuze dan wel van de uiterst moeilijke omstandigheden waarin de revolutie is ontstaan en zich heeft moeten waarmaken. In 1949 heeft zich na een langgerekte burgeroorlog een staat ingesteld die zich ‘communistisch’ noemde en die zich gaandeweg heeft gedistantieerd van het sovjetmodel.[xvii]

Na de opening en de hervormingen onder Deng Xiaoping is er wel een “enorme terugval geweest van het socialisme”. Vandaag is de Chinese maatschappij “ver verwijderd van het communistische egalitaire ideaal”. De auteurs verwijzen in dat verband naar een aantal aspecten zoals individualisme, consumentisme, vriendjespolitiek, arrivisme, hang naar luxe en glamour, corruptie, … Die aspecten zijn zeker verontrustend, maar de Chinese leiding doet er wel alles aan om de ‘socialistische moraal’ te herstellen.[xviii]

Het is zeker geen communisme, maar het is evenmin kapitalisme. Voor Marx veronderstelt kapitalisme een sterke scheiding tussen arbeid enerzijds en eigendom van de belangrijkste productiemiddelen anderzijds. De bezitters van het kapitaal vertonen de neiging om collectieven (aandeelhouders) te worden die niet rechtstreeks meer het productieproces beheren, maar die dat overlaten aan managers. Vaak neemt de winst de vorm aan van dividenden op aandelen.
Het overgrote deel van het ontzaglijk groot aantal kleine Chinese ondernemingen – meestal familiale of artisanale bedrijfjes – voldoet bepaald niet aan dat criterium. Het criterium gaat ook niet op voor de vele ‘collectieve’ bedrijven waar de arbeiders een deel van het productieapparaat bezitten en een stem hebben in het bestuur, en al helemaal niet voor de coöperatieven. Zelfs voor de overheidsbedrijven is de scheiding tussen arbeid en de eigendom niet zo sterk. Want ook daar is er een zekere vorm van medebeheer door de arbeiders en bedienen, zij het dat die beperkt is. Kortom de scheiding tussen arbeid en eigendom is er vaak zeer relatief.[xix]

Een ander belangrijk criterium om te spreken van kapitalisme is de maximalisatie van individuele winst. Dat is in elk geval niet van toepassing op de grote overheidsbedrijven, waar zich de belangrijkste productiemiddelen bevinden.[xx]

Geen kapitalisme dus, maar misschien dan staatskapitalisme?[xxi] Volgens Rémy Herrera en Zhiming Long komt dat woord wel in de buurt, maar is het te vaag en dekt het te veel ladingen.[xxii]

Wat is het dan wel?

De belangrijkste Chinese leiders ontkennen niet dat er kapitalistische elementen aanwezig zijn in hun economie, maar ze zien die als één van de componenten van hun hybride systeem, waarvan de sleutelsectoren in handen zijn van de overheid. Voor hen bevindt China zich nog in de “eerste fase van het socialisme”, een fase die onmisbaar is om de productiekrachten te ontwikkelen. Het historische doel is en blijft dat van een geavanceerd socialisme. Ze weigeren net als Marx en Lenin om het communisme op te vatten als ‘verdeling van de miserie’. Vandaar hun wens om een socialistische transitie voort te zetten tijdens dewelke een groot deel van de bevolking toegang zal krijgen tot welvaart en overvloed. Zou deze weg ook niet meteen het bewijs leveren dat het socialisme het kapitalisme kan en moet overtreffen, zo vragen de auteurs zich af.[xxiii]

Zij omschrijven het politiek-economisch systeem in China als “marktsocialisme” of “socialisme met markt”. Dit systeem steunt op tien pijlers, die grotendeels vreemd zijn aan het kapitalisme:

  1. Sterke en gemoderniseerde planning; niet meer de rigide en hyper gecentraliseerde planning van in de beginfase.
  2. Vorm van medebeheer, voor verbetering vatbaar, maar wel een die collectieve keuzes mogelijk maakt die aan de grondslag liggen van de planning.
  3. Zeer uitgebreide publieke dienstverlening die grotendeels buiten de marktwerking blijft.
  4. Landbouwgrond en de natuurlijke rijkdommen in publieke handen.
  5. Diversiteit aan eigendomsverhoudingen, aangepast aan de socialisering van de productiekrachten. Dat gaat van kleine privézaken en collectieve ondernemingen tot overheidsbedrijven. De kapitalistische eigendom wordt in een lang transitieperiode behouden en gestimuleerd om de economische activiteit in zijn geheel te dynamiseren en om de efficiëntie van andere eigendomsvormen aan te moedigen.
  6. Beleid erop gericht om lonen sneller te laten groeien dan andere vormen van inkomen.
  7. Een uitgesproken doelstelling om sociale gerechtigheid te bevorderen, d.m.v. publieke dienstverlening, en de kloof te verkleinen die de afgelopen decennia sterk is toegenomen.
  8. Prioriteit op het behoud van het milieu.
  9. Economische relaties tussen staten gebaseerd op win-win.
  10. Politieke relaties tussen staten gebaseerd op vrede en gelijkwaardigheid.[xxiv]

Enkele van die pijlers krijgen een meer gedetailleerde behandeling. We overlopen er hier twee van: de sleutelrol van overheidsbedrijven en gemoderniseerde planning. Ook gaat het boek in op een belangrijke kwestie: de verhouding tussen politieke en economische macht.

De overheidsbedrijven spelen een strategische rol in het geheel van de economie. Ze opereren op een manier die niet ten koste gaat van de vele kleine privébedrijfjes en het industrieel weefsel. Ze zijn gericht op productieve investeringen en kunnen gemakkelijk en goedkoop diensten verlenen aan andere bedrijven en collectieve projecten. De overheid kan in deze bedrijven ook zelf bepalen welk management het meest gepast is. De sleutelrol die de overheidsbedrijven spelen is hoe dan ook één van de essentiële verklaringen voor de goede prestatie van de Chinese economie. Ook op sociaal vlak spelen ze hun rol. De staatsbedrijven kunnen hun werknemers meer loon geven en een goede sociale zekerheid. Het is in die sector dat de beste mogelijkheden liggen om de kloof tussen rijk en arm te verminderen.[xxv]

De planning van een economie is “de authentieke ruimte waar een land zijn collectieve bestemming kiest en het is ook het middel van een soeverein volk om meester te worden van zijn toekomst”. Volgens Rémy Herrera en Zhiming Long gaat het in China om een “krachtige” planning, waarvan de technieken versoepeld, gemoderniseerd en aangepast werden aan de eisen van vandaag. In de vroegere overgecentraliseerde planning moest een bedrijf producten aanvaarden, ongeacht de kwaliteit of reële kosten waartegen het gemaakt was.
Dit mechanisme beperkte heel sterk het initiatief van ondernemingen en ook de efficiëntie van de productieve sector in zijn geheel. Kwaliteit en kostprijs werden gezien als ‘administratieve’ of ‘technocratische’ problemen en verloren hun kwaliteit om de economie te stimuleren. De dwang en de beperkingen van de productie manifesteerden zich door een terugkeer van crisissen van beschikbaarheid van goederen en materiële bronnen.
Vanaf het einde van de jaren 90 kwam er een planning die soepeler was, gedecentraliseerd en ook in geld uitgedrukt. Die planning werd nog altijd opgesteld onder de leiding van een centrale macro-economische autoriteit. De bedrijven kregen meer autonomie om buitenlandse deviezen te beheren en goederen aan te kopen. Deze versoepeling heeft een aantal deficiënties van de oude planning kunnen oplossen en heeft geleid tot een economische ontwikkeling die meer intensief[xxvi] is en meer respect heeft voor het milieu.[xxvii]

Is het voor de transitie naar het socialisme nodig dat economische en politieke macht volledig samenvallen? De auteurs menen van niet. Wel is noodzakelijk dat de bezitters van economische macht – de kapitalisten – onder strikte voogdij komen van de politieke macht. De auteurs verwijzen daarvoor naar een discussie tussen Mao Zedong en de toenmalige Sovjetleiding in 1958. Volgens Mao kon de Chinese revolutie zijn weg voortzetten, ook al waren er nog steeds kapitalisten in China. Zijn argument was dat de kapitalistische klasse niet langer de staat controleerde, maar dat dit nu gebeurde door de communistische partij.[xxviii] Vandaag worden de bezitters van nationaal privékapitaal volgens Herrera en Long efficiënt beperkt in hun ambities door een zeer sterke publieke eigendom van de strategische sectoren. Bovendien is de communistische partij nog steeds in staat om te verhinderen dat de burgerij opnieuw een dominante klasse wordt.[xxix]

De toekomst

Voor de auteurs blijft het oordeel over het Chinese traject onbeslist. Een voortzetting van de weg in de richting van het socialisme behoort tot de mogelijkheden maar ook een restauratie van het kapitalisme is niet uitgesloten. De uitkomst zal vooreerst bepaald worden door de klassenstrijd. De klassenverhoudingen in het China van vandaag zijn complex. Aan de ene kant heb je de communistische partij die vooral op de middenklasse en de ondernemers steunt. Beide groepen hadden de afgelopen decennia het meeste voordeel bij de sterke economische groei. Aan de andere kant heb je de grote groep arbeiders en boeren die blijven geloven in de mogelijkheid om meester te worden van hun collectieve toekomst en die nog hoop hebben op een socialistische toekomst.

Het is nu de vraag of de partij erin zal slagen haar succesverhaal te verlengen zonder de krachtsverhoudingen te wijzigen ten voordele van de arbeiders en boeren. Als de partij de weg inslaat van het kapitalisme riskeert ze het broze evenwicht te verstoren. Dat zou kunnen leiden tot grote politieke confrontaties en tot een verlies van controle over de tegenstellingen van het systeem, en meteen ook tot een mislukking van de lange termijnontwikkelingsstrategie.[xxx]

De uitkomst is onzeker. Maar voor Rémy Herrera en Zhiming Long zijn er heel wat aspecten aanwezig die zich sterk onderscheiden van het kapitalisme. Daarnaast is er ook de lange termijndoelstelling van het socialisme en is er heel wat potentieel om dat project te reactiveren.[xxxi]

Een andere onzekere factor die de toekomst kan bepalen is het kapitalisme van de financiële monopolies, gesteund door de militaire hegemonie van de VS, die meer en meer de confrontatie zoekt met China, ondanks de sterke onderlinge economische verwevenheid tussen de beide landen. Herrera en Long waarschuwen dat we in het Westen goed moeten beseffen dat het wereldkapitalisme in een impasse zit en “dat het in zijn ondergang niet anders zal aanrichten dan sociale verwoestingen in het Noorden en oorlogen in het Zuiden”.[xxxii]

Je kan er nog aan toevoegen dat we alleen maar kunnen hopen dat men de kapitalistische logica in China onder controle kan houden. Anders belanden we bijna zeker in een situatie vergelijkbaar met de vooravond van WOI, waar imperialistische blokken afstevenden op een onderlinge krachtmeting om de invloedssferen uit te breiden of te behouden.

De auteurs schetsen geen triomfantelijk verhaal. Het ‘socialisme met Chinese karakteristieken’ is geenszins een “afgewerkt ideaal van het communistisch project”. Daarvoor bevat het teveel “schokkende wanverhoudingen”. Ze merken in dat verband op dat China nog steeds een ontwikkelingsland is en dat het daarom door een “lang en moeilijk proces zal gaan, vol tegenstrijdigheden en risico’s”. Dat mag niet verbazen, want ook het kapitalisme “heeft eeuwen nodig gehad om zich te kunnen consolideren”. De vele wanverhoudingen en tegenstrijdigheden moeten er sympathisanten in elk geval voor behoeden om het Chinese recept ook elders toe te passen.[xxxiii]

Zhiming Long (foto Global University for Sustainability)

Enkele kanttekeningen

Herrera en Long zijn academici, maar weten hun argumentatie op een zeer vlot leesbare en overtuigende manier te brengen. Het boek bevat sterk en nieuw cijfermateriaal en ook heel wat nuttige grafieken. In een van de annexen vind je een heel interessante tijdlijn van China die start bij het begin van de mensheid. Minpunt is dat niet alle argumentatie even goed uitgewerkt is, daar is het boek ook te beknopt voor.

De invalshoek is economisch. Dat heeft als voordeel dat de insteek niet zweverig maar materialistisch is. Nadeel is wel dat het gemakkelijker de rol van de ideeënstrijd onderwaardeert. Rémy Herrera en Zhiming Long wijzen weliswaar op een aantal negatieve aspecten op dit vlak, maar onderschatten het feit dat de hele maatschappij doordrongen is van kapitalistische propaganda tot en met in de schoot van de communistische partij. Dat kwam bijvoorbeeld aan het licht bij de gebeurtenissen rond Tiananmen. Het heeft toen geen haar gescheeld of China was dezelfde weg opgewandeld als de Sovjet-Unie. De kapitalistische ideologie terugdringen zal cruciaal zijn om de koers richting socialisme te behouden.

In hun argumentatie over de vraag of het systeem al dan niet kapitalistisch is, focussen ze op de eigendomsverhoudingen. Dat is correct, maar slechts ten dele, want eigendomsverhoudingen zeggen lang niet alles over de controle van de overheid op de economie. Via het al dan niet toekennen van toegang tot aanbestedingscontracten, belastingvoordelen, de toegang tot overheidsinvesteringsfondsen, financiële instellingen en subsidies, enz. stuurt de centrale overheid hele sectoren met inbegrip van de privéondernemingen aan zonder dat zij directe controle heeft over de afzonderlijke bedrijven of er aandelen bezit.[xxxiv]

Om verschillende redenen is China een van de meest verkeerd begrepen landen ter wereld. Het boek van Herrera en Long is dan ook meer dan welkom. Het roeit moedig in tegen de stroom en haalt een aantal hardnekkige clichés onderuit. In het licht van de relatieve neergang van het kapitalisme, zowel economisch als politiek, zetten de auteurs de ideologische discussie op scherp. Dat is de tweede reden waarom het boek een echte aanrader is.

Rémy Herrera & Zhiming Long, La Chine est-elle capitaliste ?
Parijs : Éditions Critiques, 2019

208 pp, 16 euro

Rémy Herrera is econoom, onderzoeker bij Le Centre national de la recherche scientifique en de Sorbonne, Parijs
Zhiming Long is econoom, docent bij de school voor Marxisme aan de Tsinghua Universiteit, Beijing.

Bekijk ook het interview met Frank Willems over dit thema (één uur)


[i] Rémy Herrera & Zhiming Long, La Chine est-elle capitaliste ?, Parijs : Éditions Critiques, 2019.

[ii] H&L, 124.

[iii] H&L, 7.

[iv] H&L, 123-124.

[v] H&L, 128.

[vi] H&L, 12-19 en 128.

[vii] H&L, 52en 43.

[viii] 58, 61 en 66-67.

[ix] H&L, 38.

[x] H&L, 39.

[xi] H&L, 42.

[xii] H&L, 30.

[xiii] H&L, 49.

[xiv] H&L, 31.

[xv] H&L, 49.

[xvi] H&L, 30-31.

[xvii] H&L, 126.

[xviii] H&L, 28 en 91-92.

[xix] H&L, 82,83 en 89.

[xx] H&L, 83.

[xxi] De term staatskapitalisme is absoluut geen eenduidig begrip waar overeenstemming over bestaat. Hieronder enkele systemen waarop de term kan slaan:

  • De staat onderneemt commerciële en winstgevende activiteiten, overheidsbedrijven oefenen een kapitalistisch management uit (ook al noemt de staat zich socialistisch).
  • Sterke aanwezigheid of dominantie van staatsbedrijven in een kapitalistische economie.
  • De productiemiddelen zijn in privébezit, maar de economie is onderworpen aan een economische planning of supervisie (cf. NEP onder Lenin).
  • Variant daarvan: de staat heeft aanzienlijke controle over de toewijzing van kredieten en investeringen.
  • Nog een variant daarvan: de staat komt tussenbeide om de belangen van zijn monopolies te vrijwaren (staatsmonopoliekapitalisme).
  • Nog een variant daarvan: de economie is grotendeels gesubsidieerd door de staat en die neemt ook de strategische Research en Development op zich.
  • De overheid beheert de economie en gedraagt zich als één enkele grote onderneming, die de meerwaarde uit arbeid haalt om te herinvesteren.

Bronnen: Ralph Miliband, Politieke theorie van het marxisme, Amsterdam, 1981, p. 91-100; http://en.wikipedia.org/wiki/State_capitalism.

[xxii] H&L, 16-127.

[xxiii] H&L, 80 en 131-132.

[xxiv] H&L, 84-85.

[xxv] H&L, 86-89 en 95.

[xxvi] Extensieve ontwikkeling is kwantitatieve groei, meer van hetzelfde door het inzetten van meer mensen en machines of die meer te laten werken. Intensieve ontwikkeling is kwalitatieve groei gebaseerd op hogere productiviteit.

[xxvii] H&L 89-91 en 96-97.

[xxviii] “There are still capitalists in China, but the state is under the leadership of the Communist Party.” Mao Zedong, On Diplomacy, Beijing 1998, p. 251.

[xxix] H&L, 128 en 132.

[xxx] H&L, 121-122 en 133.

[xxxi] H&L, 130.

[xxxii] H&L, 133.

[xxxiii] H&L, 129-132.

[xxxiv] Zie bijvoorbeeld Roselyn Hsueh, China’s Regulatory State. A New Strategy for Globalization, Ithaca 2011; Zhao Zhikui, ‘Introduction to Socialism with Chinese Characteristics’, Bejing 2016, hoofdstuk 3; Arthur Kroeber, ‘China’s Economy. What Everyone Needs to Know’, Oxford 2016, hoofdstuk 5; Robin Porter, ‘From Mao to Market. China Reconfigured’, Londen 2011, p. 177-184; Barry Naughton, ‘Is China Socialist?’, The Journal of Economic Perspectives, Vol. 31, No. 1 (Winter 2017), pp. 3-24, https://www.jstor.org/stable/44133948?seq=5#metadata_info_tab_contents.

Print Friendly, PDF & Email

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *